-
1 danger
danger [dãzĵee]〈m.〉1 gevaar♦voorbeelden:mettre en danger • in gevaar brengenen danger • in gevaaren danger de mort • in levensgevaarses jours ne sont pas en danger • hij, zij verkeert niet in levensgevaar 〈 gewonde〉hors de danger • buiten gevaar(il n'y a) pas de danger • dat is uitgeslotenm1) gevaar2) risico3) zandbank, klip -
2 un danger public
un danger public
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский